Schrijven en schrappen: het is zo’n routine geworden. Maar nu is het echt de laatste keer. De laatste schaafronde. Fini.
De eindredacteur heeft mijn manuscript bekeken. Op wel duizend plaatsen heeft ze het bijgevijld. Het zijn vooral punten en komma’s. Een paar passages verdienen herziening. Daarom neem ik nu voor de laatste keer mijn manuscript onder handen. Een goed moment om even terug te kijken naar eerdere aanpasrondes. Die gingen niet over punten en komma’s, maar vooral over het fenomeen ‘echt gebeurd’. De spanningsboog tussen feit en fictie was voortdurend aanwezig. Hoe ver moet je gaan om de waarheid van een levensverhaal te achterhalen? Hoeveel eigen invulling laat je toe?
Afgelopen jaren had ik twee meelezers die de spanningsboog voortdurend in stand hielden. Aan de ene kant van de spanningsboog stond schrijfster Ingrid Oosten. Zij heeft verstand van verhalen en weet helemaal niets van mijn familie. Telkens als het verhaal niet lekker liep of niet navolgbaar was greep ze in. ‘Maar dit is hoe het is gegaan’ zei ik dan. ‘Dat kan wel zijn, maar zo snapt niemand waar je het over hebt Alex.’ En daar kon ik het mee doen. Door naar de volgende bijschaafsessie.
Aan de andere kant van de spanningsboog stond mijn grootvader Nico, de man om wie het boek draait. Regelmatig nam ik daarom mijn teksten met hem door. En dat was geen sinecure. Voortdurend probeerde ik bij Nico te checken of het verhaal aansloot bij zijn eigen herinneringen, zijn belevingswereld. Ook de details moeten immers kloppen. Laat ik zijn moeder niet te kattig praten? Maak ik zijn vader te meegaand? Heb ik de historische feiten een goede plaats gegeven?
Natuurlijk gaf hij wel antwoord op dat soort vragen. Toch kon hij niet wachten om de tekst woord voor woord met mij door te nemen. Zijn opmerkingen had hij in zwierig vooroorlogs handschrift in de kantlijn gezet. Die was vaak te krap. Op den duur printte ik de stukken met een extra grote regelafstand. Dan kon hij zijn opmerkingen tussen de regels kwijt.
Hij ging ver. Erg ver. Tot punten en komma’s aan toe bleef hij mij corrigeren. Hoe vaak ik ook uitlegde dat het eerst om ‘het verhaal’ gaat, en de punten en komma’s later wel zouden komen. Hij moest en zou ervoor zorgen dat mijn tekst vlekkeloos was. Maar wat is vlekkeloos? Daarover verschilden de negentiger en ik nogal eens van mening. Op punten en kommaniveau was hij mij de baas, absoluut. Maar op het gebied van stijl en verhaallijnen was het andersom. En zo bleven de de opa en de kleinzoon voortdurend aan elkaar gewaagd… met als gevolg een levensverhaal dat van hem is, maar net zo goed van mij. En dat is precies de balans die nodig is voor een goed resultaat.